De wezel, klein maar dapper
De laatste jaren lijkt het met heel veel roofdieren de goede kant uit te gaan qua populaties en verspreiding. De otter en wolf maakten reeds hun comeback in onze contreien, net zoals de bever en de boommarter dit deden. Dankzij de vele wildcamera's die we her en der ophangen, konden diverse soorten hun groeiend aantal bewijzen maar een aantal soorten, staan nog steeds op de Rode Lijst. Deze lijst geeft de kans van uitsterven aan in een bepaalde regio. Het gaat om dieren die we vanouds in grote delen van ons land konden spotten en de laatste decennia verdwenen waren.
Eentje daarvan is de wezel, het kleinste roofzoogdier van Europa en tevens van de marterachtige familie. Doet deze naam jou niks zeggen, dan ken je hem ongetwijfeld als de 'muishond', door het blaffend geluid en hun favoriete maaltijd. Of de 'wandelende sigaar', wanneer ze met hun lang uitgestrekte lichaam en korte pootjes jouw pad al rennend kruist. Daarbij maakt hij een golvende beweging, met sprongen van wel 30 cm ver.
Familie van de hermelijn
Vaak wordt de wezel verward met de hermelijn, die verre familie is van de wezel en helaas ook te vinden is op de rode lijst. Maar wie goed kijkt, kan beide zoogdieren makkelijk uit elkaar houden:
- Een eerste duidelijk verschil zien we in de grootte. Een wezel is klein, heel klein. De vrouwtjes zijn zelfs zo klein, dat ze muizen achtervolgen in hun smalle gangenstelsels. Gemiddeld wordt een wezel tussen de 13 en 25 cm groot, terwijl een hermelijn makkelijk 31 cm wordt.
- Een tweede kenmerk waardoor je de wezel kan onderscheiden van de hermelijn is de vacht. Wezels zijn herkenbaar aan hun grijsbruine kleur op de rug en het hoofd, met een witte buik waarbij de scheidingslijn onregelmatig is. Kruist een hermelijn jouw pad, dan merk je een perfect gescheiden lijn op tussen het wit en het bruin.
- Is de scheidingslijn niet zo duidelijk te zien van ver, dan herken je een wezel aan zijn kort en bruin gekleurde staart. Bij de hermelijn is de staart langer en kleurt het einde zwart.
- In tegenstelling tot zijn Zweedse en Russische nichtjes en neven, wordt de wezel bij ons bijna niet wit tijdens de winter. Enkel de hermelijn zijn vacht verandert 's winters naar wit.
Waar woelmuizen zijn...
... zijn wezels. Want naast bosmuizen, ratten, mollen, vogeltjes, eieren, slakken, kikkers, insecten, jonge konijnen en haasjes, bestaat het grootste deel van de wezel zijn menu uit woelmuizen. Enkel wanneer er weinig woelmuizen te vinden zijn, stappen ze over naar ander voedsel. Trekt de woelmuis weg, dan verdwijnt ook de wezel uit het gebied.
Ze speuren hun omgeving af op prooien door op hun achterpoten rechtop te gaan staan, ook 'kegelen' genaamd. Afgaand op hun sterk reukvermogen, gaan ze elk hol af, op zoek naar muizen. Ook nestkasten zijn voor de wezel geen probleem om bij te geraken. Dagelijks eten ze 25% van hun eigen lichaamsgewicht, wat op één à twee muizen per dag komt Zelf kan de wezel ook prooi worden van vossen, bunzingen, uilen of katten.
Verder stelt de wezel weinig eisen aan zijn leefgebied. Zolang het er relatief droog is, goede schuilmogelijkheden heeft en voldoende geschikt voedsel biedt (waaronder de woelmuis) is de wezel er gelukkig. We zien ze het vaakst opduiken in open, droge landschappen maar kan ook in bosgebieden, de duinen en wei- of akkerlanden doen ze het goed, zo lang het gebied tamelijk droog is.
Beschermen
Ondanks dat de wezel voldoende eten kan vinden in onze streken, blijft de populatie te klein. Het gebrek aan schuilplaatsen is één van de grootste problemen waarmee de wezelfamilie te kampen krijgt. Leefgebieden raken aangetast, het verkeer neemt toe en de intensivering van de landbouw doet er ook geen goed aan. En alsof dit nog niet genoeg was, is de wezel ook nog eens gevoelig voor een parasiet die zich in de neussinussen nestelt.
Van nature zoeken ze dekking in houtstapels of heggen, spleten van huizen en bewonen ze vaak oude holen van muizen, ratten, en konijnen die ze bekleden met veren of haren van prooidieren. Door de 'opruimziekte' van de mens, verdwijnen veel van deze schuilplaatsen en wordt het voor de wezel moeilijker om zich te beschermen. Maar elke beetjes helpen in de strijd van uitroeiing.
Hoe kan je helpen?
Laat afgevallen bladeren en takken liggen tijdens de herfst. Hark ze eventueel op hoopjes onder struiken of andere plaatsen waar de wezel ongestoord kan schuilen en uitrusten. Ook steenhopen, houtwallen en dichte struikbegroeiing in de zomer helpen deze kleine diertjes in stand te houden.