Planten in de kijker: wintergroen siergras
Nu de donkerste maanden van het jaar voor de deur staan, trekken de meeste vaste planten zich terug onder de grond. Voor ons een goede tijd om eens een categorie planten in de schijnwerpers te plaatsen die met hun altijdgroene bladeren de tuin ook in de winter nog interessant houden.
Grassen zijn de laatste jaren almaar populairder geworden omdat ze die natuurlijke uitstraling hebben, er lange tijd aantrekkelijk uitzien en betrouwbaar terugkomen. Wintergroene grassen bieden dan ook nog eens het voordeel dat ze uitstekende bodembedekkers zijn, wat het onderhoud aanzienlijk beperkt.
Zeggen - Cyperaceae
De vele soorten die bij ons in de volksmond bekend staan als 'zeggen', behoren tot het Carex-geslacht. 'Zeggen' onderscheiden zich van grassen door onder andere de driehoekige bloemstengel. Het geslacht Carex is heel uitgebreid met soorten die het goed doen in verschillende habitats. Toch is er een duidelijke voorkeur voor vochthoudende en zelfs natte bodems. De groeikracht van een aantal Carex-soorten is zo groot dat onkruid op de duur geen kans meer krijgt. Hun wortels groeien horizontaal en vlechten zich in elkaar waardoor ze al snel een dichte mat vormen. Denk dan vooral aan C. flacca, C. foliosissima, C. morrowi, C. oshimensis en C. vulpina. De opgesomde soorten nemen allemaal genoegen met een plaatsje in halfschaduw. In de zon geplaatst, is het belangrijk dat de bodem nooit uitdroogt, anders zien ze te veel af. C. caryophyllea is misschien nog het beste bestand tegen droogte.
Grassen - Poaceae
Tot de 'echte' grassen die wintergroen zijn behoren de geslachten die we hieronder kort zullen bespreken. Ammophila is een gras dat van nature vooral voorkomt in zandige duingebieden langs de kustlijn. A. arenaria is niets anders dan het inheemse helmgras. Dankzij hun wortelstokken kunnen ze stand houden op een bodem die onder invloed van wind voortdurend in beweging is. Ze zijn dan ook een belangrijk wapen in de strijd tegen bodemerosie en onmisbaar voor het behoud van de duinen. In de natuurlijke tuin zijn ze eveneens bruikbaar op droge, doorlatende en zonnige plaatsen. Daar zullen ze weinig eisen stellen en een bondgenoot vormen in de strijd tegen onkruid.Festuca gedijt eveneens op droge, doorlatende bodems maar blijft lager, op een paar uitzonderingen na. Het lijnvormige blad is fijner dan dat van Ammophila. Een aantal Festuca-soorten worden graag verwerkt in mengelingen voor gazon. Op de verpakking vindt u bijna altijd roodzwenkgras terug, graag gebruikt omdat het zo goed tegen droogte kan. Het polvormige blauwe zwenkgras (F. glauca) is dan weer een dankbare plant in sierborder of plantenbak. De bloeiwijzen van Festuca zijn heel herkenbaar. Bijna alle takken van de pluim staan namelijk aan een kant van de stengel, wijzend in dezelfde richting.
Deschampsia cespitosa is niets anders dan de inheemse smele. Deze polvormige grassoort komt overal ter wereld voor, en dan vooral in weilanden, liefst in bodems die nooit opdrogen. Kenmerkend is het spits toelopend platte blad dat aan de bovenkant ruw aanvoelt. Maar opgepast, men kan zich er gemakkelijk aan snijden! Smele neemt genoegen met een plek in halfschaduw, maar als je van de mooie hoge bloeiwijzen wilt genieten, plaatst je hem toch best in de volle zon. Heel geschikt als bodembedekker. Wel een woord van waaschuwing: Gewone smele (de wilde soort) bloeit vanaf juni, wat maakt dat zaden gemakkelijk afrijpen en voor (veel te) veel nakomelingen kunnen zorgen. Er zijn een paar mooie cultivars in de handel die zich veel beter gedragen in de tuin.
Koeleria glauca is minder gekend hoewel deze grassoort er qua uitzicht ook wel mag zijn met zijn stijve blauwe bladeren en bloemstengels. Het geeft de voorkeur aan zandige, droge bodems, maar zal ook elders groeien zolang de drainage maar in orde is.
Sesleria is eveneens minder gekend. Van dit laagblijvend gras hebben wij er een vijftal in ons assortiment. S. caerulea vraagt een vochtige standplaats, de andere zijn beter droogtebestendig en kunnen ook worden toegepast op onderhoudsarme groendaken. Allemaal hebben ze opvallende, dikke bloemhoofdjes die op fijne bloemstengels sierlijk boven het blad uitstijgen.
Stipa is ondertussen wel goed bekend in tuinenland en dan vooral de soorten tenuissima, lessingiana en gigantea, in hoogte variërend van 40 cm tot 2 m. Dit gras met hoge sierwaarde staat in de volksmond bekend als vedergras, een naam die het ongetwijfeld dankt aan de vederlichte witte tot zilverige bloeiwijzen die bij de minste bries meebuigen. Stipa moet absoluut in de volle zon staan, op een droge bodem die vooral in de winter goed draineert. S. lessingiana is een schoonheid, maar met een groot nadeel: het zaait zich heel enthousiast uit.
Helictotrichon sempervirens ten slotte is een blauw siergras met zaadhoofdjes die op haver lijken. Het komt uit centraal en zuid-west Europa. De groeiwijze is polvormig. Helictotrichon houdt heel specifiek van de juiste standplaats, zo niet wordt hij ziek. Geef hem een goed gedraineerde, arme maar kalkrijke bodem in de volle zon. Dit sierlijk gras is geschikt voor een bloembak op terras of vensterbank, als je maar kalk en vooral voldoende grof zand toevoegt aan de potgrond.
Russen - Juncaceae
Als laatste geslacht beschouwen we Luzula. Strikt genomen is Luzula geen gras hoewel het er uiterlijk wel op lijkt. Russen onderscheiden zich van grassen door hun bloemstructuur, die meer weg heeft van de lelie-achtigen. De drie soorten Luzula in ons assortiment zijn inheems te noemen. Alle drie houden ze van een frisse tot natte ondergrond in halfschaduw tot schaduw. De naam Luzula is mogelijk afgeleid van het Latijnse Lux, wat licht betekent. Dit zou dan verwijzen naar het licht dat glinstert in de dauw op het blad. Luzula groeit in een cylindrische vorm en breidt zich uit door ondergrondse uitlopers en/of rizomen. Het lijnvormige blad is gemakkelijk een centimeter breed en korter dan bijvoorbeeld het blad van C. morrowi. De bloemhoofdjes staan in clusters bijeen op het uiteinde van de bloemstengel. Het meest opvallend zijn de witte pomponvormige bloemhoofdjes van L. nivea.
Verzorging
Grassen behoeven over het algemeen weinig verzorging. Alle hier beschreven siergrassen zijn "cool season"-planten, wat erop neerkomt dat zij weer aan de groei gaan zodra de temperaturen boven nul blijven. Omdat ze groenblijvend zijn, is het absoluut niet nodig, zelfs ook niet aan te raden, om ze terug te snoeien, zoals men doet met grassen die in de winter bovengronds afsterven. Wat men wel mag doen, is de uitgebloeide bloemstengels afknippen (wat tevens uitzaai voorkomt). Aan het einde van de winter kan men indien gewenst een "schoonheidsbehandeling" toepassen door met een bladhark of de blote handen alle afgestorven plantendelen te verwijderen. Zijn de planten erg gehavend door het extreme weer, dan mogen ze tot maximaal de helft terug geknipt worden. Dit is zeker geen noodzaak! Hoe minder men knipt, hoe beter eigenlijk …Vermeerdering is meestal eenvoudig omdat deze soorten uitlopers vormen die men eenvoudig kan scheiden van de moederplant.