De kleinste helpertjes in de tuin
In de grond leven miljoenen kleine diertjes waarvan we het grootste deel nooit te zien krijgen en waar we toch zo weinig over weten. Ongekend is onbemind. Niet tegenstaande zijn ze onmisbaar voor een gezond bodemleven. Ze ruimen plantenresten op en voeden de bodem. Als je eens diep door de knieën gaat en de aarde onder de loep neemt dan zal je er zeker een aantal treffen. Bovendien leeft er nog heel wat ander klein grut dat met het blote oog niet te onderscheiden valt, zoals stofluizen, vlooien, tripsen, spingstaarten en franjestaarten.
Deze kleine tuinlieden vertoeven het liefst in een organisch strooisellaagje dat de bodem bedekt. Hoe minder je de tuin opruimt hoe meer succes je zal hebben. Ze doen nuttig werk en zijn op hun beurt ook voedsel voor andere dieren zoals vogels en egels. Jammer genoeg beschouwd de mens insecten vaak als schadelijk en worden ze bestreden met allerlei middelen. Toch heeft elk insect van nature uit zijn nut in de kringloop. Als de juiste plant op de juiste plaats zet in een gezonde bodem dan kan ze wel tegen een stootje en zal ze na aantasting van insecten, in de meeste gevallen van zelf herstellen. Bestrijden is dus vaak overbodig. Plagen in de tuin ontstaan ook meestal doordat het natuurlijk evenwicht verstoord is.
Regenwormen
Ze zien er bovengronds niet zo aantrekkelijk uit maar ze zijn van onschatbare waarde voor de tuin en moestuin. Een regenworm bestaat uit verschillende segmenten met korte haren. Ze graven grote gangen met hun puntige kop waardoor er zuurstof en regenwater in de bodem komt en wortels van planten zich beter kunnen ontwikkelen. Ze voeden zich met plantafval en scheiden dit opnieuw uit via hun uitwerpselen. Dit levert stikstof en andere voedingstoffen op voor de planten. Er zijn heel veel verschillende soorten regenwormen die elk hun favoriete plekje hebben in de tuin. Zo zijn de wormen in jouw composthoop geen echte regenwormen maar compostwormen, ook wel de mestpier genoemd. Ze missen de kracht om diepe gangen te graven in de grond en leven dus eerder in het bodemoppervlak.Pissebedden
De voorouders van deze landbewonende diertjes kropen uit de zee en gingen zich op donkere, vochtige plaatsen vestigen. De pissebed is namelijk verwant met de kreeftachtigen. Nu vind je ze vooral onder boomstronken of onder stenen op vochtige plaatsen. Ook onder bloempotten of waterschalen kan je ze in veelvoud aantreffen. Sommige soorten kunnen zich oprollen bij gevaar. Ze voeden zich met dood plantmateriaal en schimmels en zijn daarmee belangrijke opruimers in de tuin. Ze zijn ook ’s nachts actief om hen te beschermen tegen hongerige vogels en tegen de uitdrogende zon. Pissebedden eten hun eigen uitwerpselen op om de maximale voedingswaarde uit hun eten te halen. Afhankelijk van de soort kunnen ze 2 tot 4 jaar oud worden. In de tuin kan je een schuilgelegenheid voorzien door een paar stenen op een schaduwrijke plaats neer te leggen.
Oorwormen
Ze vallen vooral op door hun tangvormige achterlijf. Verder hebben ze bijtende monddelen en vliezige vleugels die ze maar zelden gebruiken. De tangen gebruiken ze om kleine insecten of andere lekkernijen naar hun monddelen te brengen maar ook als zelfverdediging en bij het ontvouwen van de vleugels. Oorwormen zijn vooral ’s nachts actief. Ze eten kleine insecten zoals bladluizen, insecteneieren van bijvoorbeeld de fruitmot en plantenresten. In de tuin kunnen ze zich ook wel eens tegoed doen aan vruchten en bloemen met een voorkeur voor dahlia’s en chrysanten. Oorwormen danken vermoedelijk hun naam aan de gewoonte zich altijd in spleten en donkere hoekjes te verstoppen. Je kan voor deze diertjes een huis bouwen door een stenen bloempot omgekeerd op te hangen en te vullen met stro. Voorzie ook wat stapelstenen, laat bladafval liggen en laat ook oude planten in de winter staan. Zo hou je de natuurlijke kringloop in stand.Mieren
Mieren zijn sociaal en leven in grote kolonies en zijn altijd druk in de weer. Er zijn heel wat soorten en ze behoren tot de orde van de vliesvleugeligen alhoewel mieren geen vleugels hebben. Dit met uitzondering van de mannetjes en de gynen (geslachtswijfjes). Het zijn echte tuinwerkers en hebben verschillende functies binnen de kolonie. Er zijn mieren die op zoek gaan naar voedsel en zelfs zaden kunnen verplaatsen. Anderen waken over de larven in het nest en bepaalde werksters melken blad- en schildluizen voor hun zoete afscheiding, honingdauw genoemd. Mieren zijn zeer nuttig want ze ruimen andere insecten op in de tuin.
Zonder al deze kleine wezentjes zou het organisch afval in de tuin niet goed verteren en zou de kans op plagen groter worden. Het is dus belangrijk om hun aanwezigheid en hun harde werk in de tuin te waarderen! Je kan ze dus maar beter vertroetelen in plaats van uit te roeien.